Trans In Eigen Hand – Visie op Transgenderzorg

Huisartsen spilpositie in menswaardige zorg voor transgender personen

Dr Sam Röttjers i.o.v. Trans In Eigen Hand

April 2022

Genderbevestigende zorg is voor een grote groep transgender personen een noodzaak, maar nauwelijks te vinden. Een stijgende zorgvraag, een al overbeladen systeem en de onnodige pathologisatie van transgender personen leiden ertoe dat de wachttijden tot een intake nu bij de meeste aanbieders 1 jaar overschrijdt [Zorgvuldig Advies, 2021]. Bovendien nemen niet alle aanbieders nieuwe patiënten aan. In de praktijk betekent dit dat veel van deze personen minstens 2 jaar moeten wachten tot ze daadwerkelijk aan een genderbevestigende behandeling kunnen starten [Langman and Lugt, 2021]. Gezien het risico op suïıcide voor transgender mensen het hoogst lijkt te zijn terwijl ze op de wachtlijst staan, veroorzaken deze wachtlijsten onnodig en ernstig lijden [Bauer et al., 2013]. Huisartsen kunnen een belangrijke rol op zich nemen om de lijdensdruk tijdens deze kwetsbare periode te verlagen.

Voornamelijk de psychologische zorg, waarbij een screening op genderdysforie wordt uitgevoerd, draagt bij aan zeer lange wachttijden. Op dit moment wachten meer dan 6000 personen op deze zorg; van 2018 tot 2021 is dit een toename van 211% geweest die nog niet gestabiliseerd lijkt te zijn [Langman and Lugt, 2021]. Omdat het psychologische traject de eerste stap is om toegang tot genderbevestigende zorg te krijgen, heeft deze patiëntengroep langdurig zeer beperkte toegang tot geschikte zorg. De bron van dit onduurzame traject ligt bij de aanbevelingen van de World Professional Association for Transgender Health (WPATH). Volgens de WPATH, een toonaangevende instantie op het gebied van genderbevestigende zorg, is het noodzakelijk om genderdysforie vast te stellen, eventueel te diagnosticeren en de draagkracht van de patiënt in te schatten [Coleman et al., 2012]. Daarnaast moet er vastgesteld worden of er andere problematiek is op het gebied van mentale gezondheid, zoals bijvoorbeeld depressie en angststoornissen [Coleman et al., 2012]. In Nederland wordt deze problematiek niet behandeld bij genderklinieken, maar bij de eerste- en tweedelijns GGZ. Huisartsen kunnen hierbij hun patiënten ondersteunen door tijdig te verwijzen naar GGZ aanbieders als er signalen zijn dat dit aansluit bij de zorgvraag. Hiermee is de screening die WPATH aanbeveelt voornamelijk nodig om genderdysforie te bevestigen.

Niet alle aanbieders van genderbevestigende zorg erkennen deze noodzaak om genderdysforie vast te stellen middels een diagnose [Cavanaugh et al., 2016]. Volgens het informed consent model van genderbevestigende zorg zijn transgender personen zelf in staat om te bepalen welke behandelopties hun gezondheid zouden bevorderen. Bij het vaststellen van een zorgplan is de rol van de arts binnen dit model beperkt tot het uitleggen en bespreken van behandelopties en risico’s. Mits ze wilsbekwaam zijn, kunnen transgender personen zelf beoordelen of ze in hun huidige leefsituatie een medische transitie door kunnen maken. Dit zorgmodel respecteert de autonomie van transgender personen en gebruikt hun zelfkennis om tot een goede behandeling te komen. In deze context is psychologische zorg een hulpmiddel tijdens de transitie in plaats van een vereiste om de transitie door te mogen maken en daarmee wordt de stigmatisering en pathologisatie van genderdiversiteit vermeden. Hoewel dit model in theorie zou kunnen leiden tot personen die een behandeling ondergaan die eigenlijk niet nodig is, blijkt dit zelden zo te zijn; in een studie naar meerdere klinieken die het informed consent model hanteren, hadden slechts 17 op 1994 personen spijt van hun keuzes [Deutsch, 2012]. Dit is een schril contrast met de lijdensdruk die veroorzaakt wordt door het onthouden van zorg [Lipshie-Williams, 2020].

Hoewel huisartsen niet alle genderbevestigende zorg kunnen aanbieden, kunnen zij binnen het informed consent model veel betekenen voor transgender personen door hormoontherapie te verstrekken. Deze therapie is voor veel mensen een eerste stap in hun transitie, waarbij de gewenste uitkomsten jaren op zich kunnen laten wachten. Daarom kan het voor transgender personen veel uitmaken om eerder met de therapie te kunnen beginnen. In hun publicatie over hormoontherapie voor transgender mensen, stelt het International Medical Advisory Panel (IMAP) dat hormoontherapie door eerstelijns zorgprofessionals uitgevoerd kan worden zoals huisartsen. Ondanks dat zij vaak geen specifieke opleiding hebben gehad, zijn ze gekwalificeerd om transgender personen hormoontherapie voor te schrijven [IPFF, 2015]. Hiermee voorkomen ze dat transgender personen andere, gevaarlijkere opties opzoeken om aan genderbevestigende zorg te komen. Ook Gardner & Safer [2013] bevestigen dat huisartsen in staat zijn om deze zorg te leveren. Deze en andere bronnen kunnen geraadpleegd worden voor
richtlijnen betreffende het uitvoeren van deze zorg [IPFF, 2015; Deutsch, 2016;
Gardner and Safer, 2013]. Gezien de toenemende zorgvraag vanuit transgender personen, is het onvermijdelijk dat ook niet-specialisten steeds vaker met deze zorgvraag te maken zullen hebben [T’Sjoen and Defreyne, 2021].

De staat van genderbevestigende zorg in Nederland is onacceptabel. Het huidge zorgmodel is gebaseerd op een gebrek aan vertrouwen in de zelfkennis en autonomie van transgender personen. Zorgverleners worden daarin helaas vaak gezien als barri`eres die levensreddende zorg ontnemen. Daarmee werkt het zorgsysteem wantrouwen vanuit deze pati¨entgroep richting zorgverleners in de hand en draagt het bij aan de extreme wachttijden, die zeer schrijnende situaties als gevolg hebben. Huisartsen kunnen een voortrekkersrol op zich nemen in de omwenteling naar een systeem wat menswaardigheid en vertrouwen centraal stelt.

Bronvermelding

G. Bauer, J. Pyne, M. Francino, and R. Hammond. Suicidality among trans
people in Ontario: implications for social work and social justice. Service
social, 59(1):35–62, 2013.

T. Cavanaugh, R. Hopwood, and C. Lambert. Informed consent in the medical
care of transgender and gender-nonconforming patients. AMA journal of
ethics, 18(11):1147–1155, 2016.

E. Coleman, W. Bockting, M. Botzer, P. Cohen-Kettenis, G. DeCuypere,
J. Feldman, L. Fraser, J. Green, G. Knudson, W. J. Meyer, et al. Standards
of care for the health of transsexual, transgender, and gender-nonconforming
people, version 7. International journal of transgenderism, 13(4):165–232,
2012.

M. B. Deutsch. Use of the informed consent model in the provision of cross-sex
hormone therapy: a survey of the practices of selected clinics. International
Journal of Transgenderism, 13(3):140–146, 2012.

M. B. Deutsch. Guidelines for the primary and gender-affirming care of transgender
and gender nonbinary people. 2016. [Online; accessed 25-March-2022].

I. H. Gardner and J. D. Safer. Progress on the road to better medical care
for transgender patients. Current Opinion in Endocrinology, Diabetes and
Obesity, 20(6):553–558, 2013.

IPFF. IMAP statement on hormone therapy for transgender people. 2015. [Online;
accessed 25-March-2022].

M. Langman and M. Lugt. Rapport wachttijden genderzorg. 2021.
URL . [Online; accessed 25-March-
2022].

M. Lipshie-Williams. The peculiar case of the standards of care: Ethical ramifications
of deviating from informed consent in transgender-specific healthcare.
Ethics, Medicine and Public Health, 13:100470, 2020.

G. T’Sjoen and J. Defreyne. Transgender health care, what you missed during
your training, 2021.
Zorgvuldig Advies. Voortgangsbrief kwartiermaker transgenderzorg.
2021.
[Online; accessed 25-March-2022].